Laatst las ik een gedicht. Van een Chinese schrijver Laozi uit een van de geschriften van het taoïsme, Daodejing (zie voor een link onderaan de blog). Het gedicht geeft prachtig aan waarom het draait. Het geeft een antwoord op de gestelde vraag. Wat is leegte, bruikbaarheid, tijd, zijn en niet-zijn.
Hier volgt het:
Leegte:
We verbinden dertig spaken in een naaf,
De lege ruimte
Bepaalt de bruikbaarheid van het rad.
We kneden klei en vormen vaten,
De lege ruimte
Bepaalt de bruikbaarheid van het vat.
We hakken deuren, kamers en ramen
In een lege rotswand uit,
De lege ruimte
Bepaalt de bruikbaarheid van het huis.
Daarom:
We maken gebruik van het zijn der dingen,
Maar het niet-zijn bepaalt de bruikbaarheid.
(Uit: Daodejing Boek 1, vers 11 van Laozi)
Tijd
Leegte en bruikbaarheid, zijn en niet zijn, daar gaat dit gedicht over. Ik bedacht me dat dit gedicht ook de betekenis van tijd zou kunnen verklaren, maar ineens heb ik er toch weer moeite mee. Ik vroeg mij aanvankelijk af, heeft tijd te maken met zijn en niet-zijn, zoals in de laatste regel van het gedicht staat? Dat zou kunnen. Ik kan er niet mijn hand achter krijgen. Heeft zijn en niet-zijn met doen en niet-doen te maken?
Doen en niet-doen
Als je iets doet gaat de tijd snel, als je niets doet, niet. Maar is dat wel juist? Vroeger was ik voortdurend druk, de tijd ging snel. Ik heb nu ik meer tijd en lijkt hij veel sneller te gaan. Ik doe soms iets, soms niets, de tijd gaat sneller dan ooit. Heeft het met leeftijd te maken? Ik werk bijna drie jaar niet meer in loondienst. Op de middelbare school is dat een enorme sprong in de tijd en levert grote verschillen op: van bijvoorbeeld 12 naar 15 jaar. Van kind naar puber. Of van 15 naar 18 jaar, van puber naar adolescent. Voor mij is drie jaar nu de leeftijd van 61 naar (bijna) 64. Veel verschil beleef ik daar niet bij, ook qua activiteiten en niet-activiteiten. Vandaar zijn en niet-zijn.