Over een omgevallen mast
In de rubriek ‘Een Near Miss‘:
Mijn vader had in het najaar van 1965 een nieuwe boot gekocht, een Scheldeschouw van negen meter. Ik heb daar al vaker over geblogd. We kochten hem in Veere. Gedurende de winter brachten we de boot onder bij de bouwer in Terneuzen. Er werden allerlei verbeteringen aangebracht zoals het aanbrengen van een zeereling en er werd groot onderhoud gepleegd.
Met Pasen in april 1966, gingen we de boot halen, we zouden hem van Terneuzen door Zeeland, langs Dordrecht en via de Ringvaart en Amsterdam uiteindelijk naar Muiden varen.
Bruggen bij Dordrecht
Op de tweede dag van de tocht, die we met z’n drieën maakten, mijn vader, mijn oudere zus en ik, kwamen we voor de spoorbrug van Dordrecht te liggen. De brug draaide niet. We moesten wachten. De mast strijken was voor ons met dit nieuwe schip geen optie. We wisten niet hoe dat moest. Maar een paar Spaanse zeelieden aan de wal meenden van wel. Mijn vader, die altijd met dit soort mensen aan de praat raakte (hij sprak overigens geen woord Spaans), raakte door hun ervan overtuigd dat het kon. Het plan was dat als de mast eenmaal gestreken was, we daarmee gemakkelijker de tocht door de rest van het land zouden kunnen voortzetten. We zouden immers niet voor iedere brug hoeven te wachten. Zo gezegd, zo gedaan, dachten we.
Voorbereiding
We bereidden alles voor, brachten de strijktalie aan bij de voorstag en bokkenpoten, maakten de stag los, haalden de veiligheidsbout aan de mastvoet los en voor ik er erg in had, begon de mast al om te vallen. Ik zag het in een flits gebeuren en zie het ook nu nog voor me dat hij ging. Iedereen aan boord eigenlijk zag hem gaan. Een van de mannen greep de bokkenpoten in een kansloze poging het onheil te stoppen, ik eveneens net iets lager en zodoende werden we alle twee als het ware gelanceerd. Met een klap kwam de mast op het kajuitdak neer. Een doodse stilte, oorverdovend zou je kunnen zeggen, een stilte die een eeuwigheid leek te duren, viel over de boot en over ons neer. Toen we weer bij zinnen waren, het zal slechts enkele seconden hebben geduurd, riep mijn vader of ik gewond was. Dat was ik niet. De anderen ook niet.
Ravage
We overzagen de enorme ravage: de mast lag schuin naar beneden op de gloednieuwe achterreling en op het kajuitdak, dat het wonderbaarlijk had gehouden. De punt van de mast raakte bijna het water. De schaar, waar de mast in gestreken stand op zou hebben komen te rusten, was doormidden geklieft. Deze had vermoedelijk de klap in eerste instantie opgevangen. De giek lag opzij geduwd, overal lag staand en lopend want in een schijnbaar onontwarbare kluwen over de de boot. De gebroken schaar en de verbogen zeereling was eigenlijk de enige schade. Het viel dus gelukkig mee, maar zo voelde het op dat moment helemaal niet.
Stutten
Nog bleek van de schrik gingen we aan de slag met het stutten van de mast. Hij moest noodgedwongen op het kajuitdak blijven rusten totdat we een andere schaar te pakken zouden krijgen. We ruimden verder alles zo goed en zo kwaad als dat ging op en vervolgden trillend en onder de indruk van het gebeurde onze tocht…