Een aantal jaren geleden zag ik Adriaan van Dis weer eens op televisie. Hij gaf zijn visie als tafelheer bij De Wereld Draait Door in verband met poëziedag destijds. Tot 3 februari is het poëzieweek.
Gepassioneerd
Hij deed dat op een gepassioneerde en inspirerende wijze. Ook presentator Matthijs van Nieuwkerk kwam tot de conclusie dat de wijze waarop Van Dis vol vuur en gedragen een aantal gedichten ten gehore bracht buitengewoon stimulerend werkte. Wat mij aansprak was zijn mening dat al dat ge-analyseer van gedichten de beste manier is om gedichten je tegen te gaan laten staan. Klik hier voor de uitzending.
Adriaan van Dis
Er zat bij deze uitzending eveneens een leraar Nederlands aan tafel, die zich uitputte in ingewikkelde termen en begrippen en er zo ter plekke voor zorgde dat je inderdaad een hekel aan gedichten krijgt. Precies waar Van Dis voor waarschuwde. Zo had deze leraar het over huimenitsche cirkels (misschien heb ik dit woord verkeerd begrepen, ik heb er nog nooit van gehoord). Zijn uitleg hiervan kwam niet helemaal uit de verf. Adriaan van Dis maakte daar korte metten mee en droeg vervolgens weer een prachtig gedicht voor.
Nogmaals, zeer de moeite waard.
Vervolgens besprak hij wederom vol vuur een aantal gedichten, die bekend zijn omdat iedereen er wel tenminste één regel ervan kent.
Zoals Domweg gelukkig in de Dapperstraat van J.C. bloem. Voor het complete gedicht klik hier.
Gedichten
Of wat minder beken van Marsman: Holland:
Laat mij één avond de plassen blinken,
daarna mag ik verdampen als een wolk.
Voor het complete gedicht klik hier.
En natuurlijk heel bekend, ook van Marsman:
Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan….
Voor het complete gedicht klik hier
Mijn gedicht
Mijn eigen favoriete gedicht gaat over een zeiltocht. Al van kinds af aan staat dit gedicht voor wat zeilen voor mij betekent en alles wat er mee samen hangt. In ons gezin kwam het geregeld ter sprake, in verband met onze zeiltochten over onder meer de Noordzee.
Het is van John Masefield en heet Sea Fever:
I must go down to the seas again, to the lonely sea and the sky,
And all I ask is a tall ship and a star to steer her by;
And the wheel’s kick and the wind’s song and the white sail’s shaking,
And a grey mist on the sea’s face, and a grey dawn breaking.
I must go down to the seas again, for the call of the running tide
Is a wild call and a clear call that may not be denied;
And all I ask is a windy day with the white clouds flying,
And the flung spray and the blown spume, and the sea-gulls crying.
I must go down to the seas again, to the vagrant gypsy life,
To the gull’s way and the whale’s way where the wind’s like a whetted knife;
And all I ask is a merry yarn from a laughing fellow-rover,
And quiet sleep and a sweet dream when the long trick’s over.