In de rubriek Een Near Miss verhaal ik over de bijna ongelukken (‘near misses’) die mij met mijn avontuurlijke vader overkwamen. Deze keer niet echt levensgevaarlijk, maar toch wel erg spannend: het oppikken van drenkelingen voor de Franse kust bij Duinkerken. Hier volgt het relaas.
‘White Cliffs Of Dover
In 1968 maakten we met het gezin waar ik als kind uit voortkom met onze boot een vakantietocht naar Engeland, een zogeheten Scheldeschouw van negen meter. Een lang gekoesterde wens van mijn vader. Hoe mooi zou het zijn met je eigen boot naar de ‘White Cliffs of Dover’ te zeilen? Ze in de verte aan de horizon te zien opdoemen!
En zo voeren we op een vakantiedag in juli naar Oostende, België. Vandaar zouden we de oversteek wagen.
De volgende dag vertrokken we, mijn vader, mijn oudere zus (17) en ik (15). Een goed geolied team, wij hadden al vele tochten gemaakt. Mijn moeder en jongste zus gaven er de voorkeur aan met de ferry te gaan.
‘Het zeegat uit, de zeegang in’
Met een flinke, westelijke windkracht 5 tegen, voeren we in westelijke richting, tegenwind dus, ‘het zeegat uit, de zeegang in’. Onze Scheldeschouw kende een gaffelgetuigde uitvoering. Deze kenmerkt zich niet direct door zijn snelheid bij aan-de-windse koersen, eerder om zijn drift (afdrijving) bij zo’n koers. We hadden het dus nogal zwaar. Na uren en uren varen, kruisen tegen de wind en golven in, af en toe de motor bij, hadden we eigenlijk geen idee meer waar we waren. In 1968 hadden we niet meer tot onze beschikking dan ons eigen ‘gegist bestek’.
Blijdschap en teleurstelling
Op enig moment zagen we een boei. Toentertijd, dus zonder gps of andere handige navigatiehulpmiddelen, was het zien van zo’n boei een reden om te juichen! Het gevoel dat er weer een oriëntatiepunt was, gaf een enorm gevoel van blijdschap. Nu wisten we weer waar we waren! Nu alleen nog afwachten hoe de boei zou heten en we zouden het snel weer te weten komen. De blijdschap sloeg om in teleurstelling: de boei bleek Bergues te heten, maar op de kaart konden we hem aanvankelijk niet eens vinden. Toen we hem eenmaal hadden, bleken we na al die uren slechts slechts twintig zeemijl uit de kust van Oostende te zijn. Op een derde van de tocht pas. Als dit zo zou doorgaan, zouden we er veel te lang over doen, we zouden moe worden en onze maaltijden zouden opraken. Dus na rijp beraad besloot mijn vader koers te zetten naar Duinkerken. Wind mee, met een lekkere snelheid recht erop af. Morgen zouden we verder zien.
Speedboat
Voor de kust van Duinkerken zagen we een omgeslagen speedboot. Drie mannen zaten er bovenop. Er cirkelde een motorbootje omheen, maar ons leek het dat die in deze golven niet veel kon uitrichten. Dus voeren wij ernaar toe. Per slot van rekening waren we ooit op Loosdrecht begonnen. Daar hadden we menig reddingsactie van omgeslagen 16 kwadraten (BM in de volksmond) met succes ondernomen. Mijn vader aan het roer en ik als een ‘hinde over het dek’.
In de hoge golfslag – lagerwal – namen we een van de mannen met veel gedoe aan boord. De andere twee gingen met het motorbootje mee. De man kon niets uitbrengen: hij was totaal uitgeput. Mijn vader gaf hem cognac. Dat hadden we kennelijk aan boord. We bleven een tijdje op deze plaats heen en weer schommelen, totdat hij zijn verhaal kon doen. In het Frans. Hij vroeg ons zijn speedboot mee te nemen. Maar het lukte ons niet een sleeplijn aan de omgeslagen boot te bevestigen. Er stond immers een enorme zeegang, lagerwal voor de kust van Duinkerken. Na vele pogingen, besloten we dat ik zou proberen met behulp van onze bijboot een lijn om de buitenboordmotor van de speedboot te bevestigen. De bijboot te water, ik erin, wat een golfslag! Maar het lukt: ik kreeg de lijn om de buitenboordmotor. Zo sleepten we de speedboot op z’n kop naar de haven. Ook dat ging niet vanzelf: de speedboot lag behalve op z’n kop, vooral onder water, dus het ging tergend langzaam. Na wat een eeuwigheid leek te duren kwamen we in de haven van Duinkerken aan. Het zag zwart van de mensen op de strekdammen en de kade, het leek alsof de halve stad was uitgelopen. Een van de twee mannen die al eerder waren gered, rende heen en weer om ons te wijzen waar we moesten gaan liggen. We legden aan, maakten de speedboot los en gingen ons zorgen maken hoe mijn moeder te bereiken. Zij stond met mijn jongere zus immers in Dover op ons te wachten.
Telegram
’s Avonds kwam de door ons geredde man bij ons langs, een en al dankbaarheid. We wisselden gegevens uit. Hij regelde voor ons dat we een telegram naar de jachtclub in Dover konden sturen, hopende dat mijn moeder daarheen zou gaan in haar pogingen uit te vinden wat er van ons geworden was.
De volgende dag zijn we met gunstiger wind alsnog in Dover aangekomen en werd het gezin herenigd.
Nog jarenlang ontvingen we van de man uit dankbaarheid kerstkaarten.