De pont over het IJ

Als wij naar Amsterdam gaan, parkeren we de auto gratis in Amsterdam Noord. Met de veerpont gaan we vervolgens over het IJ naar het centrum.

 
Wat opvalt is dat de veerpont in een tomeloze behoefte voorziet. Overdag zijn ze behoorlijk vol met mensen, terwijl de ponten toch om de zes minuten gaan. Althans die van en naar Buikersloot. De andere veerboten gaan iets verder weg en varen daarom wat minder frequent, maar nog steeds heel vaak. Van en naar het IJ-Plein, elk kwartier, van en naar de voormalige NSDM werf, elk half uur.
 
 
Gezien deze onverzadigbare behoefte – het overzetten gaat immers 24/7 door, zou je verwachten dat er aan de Noord-zijde van het IJ, ook behoefte is aan parkeergelegenheid. Die behoefte is er, inderdaad, maar de parkeergelegenheid is er niet. Ja, maximaal twee uur kun je er met je auto terecht. Er is vanaf de veerpont een als maar groeiend ‘blauwe zone’ gebied, dus langer dan twee uur mag je er niet staan. Ook voor het nabijgelegen gloednieuwe filmmuseum “Eye’ is slechts beperkt – betaalde – parkeergelegenheid beschikbaar.
En dat probeer je nou juist te vermijden! De wijk bij de pont is dus min of meer autovrij en mensen die voor langere tijd naar Amsterdam komen, zoals wij, moeten dus buiten de blauwe zone zien te parkeren. Dat doen wij dan ook maar. Wij zetten de auto doorgaans ruim een kwartier lopen van de pont. Daarom doe ik dat ook vaak op de fiets. Ik laad eerst in de stad de spullen uit, ik laad daarna de fiets in en rijd naar een afgelegen plek in Noord, net buiten de blauwe zone. Daar parkeer ik de auto. Vervolgens fiets ik weer terug, gebruik makend van de pont. Dat kost alles bij elkaar een half uurtje.
Maar hoe doen al die andere mensen dat? De binnenstad is waanzinnig duur: 
5 per uur – het hoogste tarief ter wereld – dat ga je niet zo maar betalen, voor langere tijd.
Waarom is er niet een gigantische parkeergarage, waar je bijvoorbeeld een euro per uur betaalt. Met een maximum van zeg twaalf euro per dag. Een soort ‘lang parkeren’, zoals op Schiphol? Je trekt veel meer mensen/toeristen naar de stad. Dat is toch wat men wil?
Misschien dat de Noord-Zuidlijn uitsluitsel biedt.

Het kleine denken

Verbaas jij je ook wel eens over sommige dingen. Neem nou straatbordjes. Of nummers op de huizen. Ik bedoel, de grootte ervan.
Ik liep laatst door een wijk in Den Haag. Ik liep op een grote, brede straat, met een brede middenberm en daarop een trambaan. Het straatbordje is zo klein, dat je het bijna niet kunt vinden. Het is net zo klein als de bordjes in een smal bestrate nieuwbouwwijk, een ‘woonerf’. Voor je het weet raas je er langs. Ik heb er een voorbeeld van: zie de foto van een straatbordje uit Rotterdam, op een drukke invalsweg. Kun je het zien? Een piepklein blauw straatbordje.

Maar ook de nummers op de flatgebouwen zijn piepklein. Hoe kun je dat nou lezen, terwijl je zo’n 30 á 40 kilometer per uur rijdt. Ook daar heb ik een foto van. Vanaf het voetpad, dus dichtbij, genomen.
 
In Amerika heb je grote borden die dwars op de rijrichting staan, waar je dus niet om heen kunt. Maar ja, in Amerika is alles gericht op de automobilist. De borden en nummers moeten dus wel groot zijn, want je moet ze in een flits kunnen zien, zonder jezelf en het verkeer in gevaar te brengen. En ze denken groot! Dat helpt ook.


In Nederland is veel van die zaken nog gericht op paard en wagen. We zijn stil blijven staan. We hebben ons niet aangepast. We zijn (nog steeds) niet op reizigers uit onbekende streken gericht. Slechts op het naburige dorp!  Je ziet het ook aan de borden langs de snelweg:
Als je in Duitsland, Frankrijk of Spanje over de snelwegen rijdt, worden sommige grote steden al honderden kilometers van te voren aangegeven. Berlijn, München, Parijs, Bordeaux, Barcelona. Dan weet je ongeveer waar je heen moet. Als je van de Afsluitdijk komt en je rijdt naar Amsterdam, dan je zie geen bord Den Haag, Rotterdam of Utrecht (Eindhoven of Maastricht al helemaal niet). De borden Den Haag of Rotterdam zie je pas twee kilometer voordat je bij Amsterdam bent. Op het laatste bord vlak voor dat je ring oprijdt staat er op het bord dat vier rijstroken beslaat: ‘Amsterdam 2′. In Utrecht is ook zo’n situatie. op de A28. Zou je als reiziger niet precies de weg weten, dan ontstaat de indruk alsof je op het punt staat het centrum van Amsterdam of Utrecht binnen te rijden. Daarna moet je maar weer verder zien.
Het is een vorm van ‘klein denken’ van ons Nederlanders.

Binnenkort koning

Onlangs zag ook ik het interview met de aanstaande koning, Willem-Alexander. Prachtig interview. Wat is die jongen gegroeid! Zelfverzekerd, welbespraakt, genuanceerd, open, eigentijds, volwassen, werkelijk heel goed en mooi om te zien. Humor, ernst, emotie het zat er allemaal in. Er is inmiddels veel over geschreven en gezegd. Hier is mijn bijdrage.
Ik geef een paar voorbeelden, niet uitputtend, van de dingen die me te binnen schieten:
Sterk vond ik de wijze waarop hij omging met de vraag over het ceremonieel koningschap. Hij leert ons duidelijk hoe dat – ook grondwettelijk – is geregeld. Hij stelt klip en klaar het parlement boven zich en zal, ook via die instelling, met z’n tijd meegaan.
De duobaan kwam langs. Prima zoals hij zich daarover uitliet. Grondwettelijk is er de koning, dat kan een man of een vrouw zijn. Ik zeg het in m’n eigen woorden. Dat betekent dus dat als de grondwettelijke functie ‘koning’ wordt ingenomen door een man, zijn vrouw koningin kan worden genoemd. Is de koning een vrouw, dan kan de man niet anders dan prins-gemaal zijn.
Ook het drama rondom Prins Friso, de afwezigheid van de vader van prinses Máxima, hoe het ouderschap tegelijkertijd in te vullen, de inhoudelijke kant van het koningschap, kwam langs. Het zijn allemaal zaken die besproken zijn en die antwoorden hebben opgeleverd, waar we wat aan hebben.
 
Ook besprak hij in alle openheid en gaf hij aan, fouten te hebben gemaakt, daarvan te hebben geleerd en – ook belangrijk – nog in de toekomst fouten te zullen maken. Dat hoort erbij en is niet erg, mits ervan geleerd wordt en de consequenties goed worden – mijn woorden – gemanaged.
Het minst kwam de vraag over zijn beloning ervan af. Hij gaf aanvankelijk zoals hij zei, een formeel antwoord, had het vervolgens over bezuiniging en dus ontslag van een deel van de hofhouding. Wat hij er aan had kunnen toevoegen, is dat het niet alleen een salaris is dat hij ontvangt, een salaris waar – typisch Nederlands – men jaloers op reageert, maar dat het inkomsten zijn voor het bedrijf dat hij in feite runt. Een bedrijf dat bestaat om een symbool te vormen, een bedrijf ten behoeve van de continuïteit en stabiliteit van Nederland.
Samenvattend: veel respect en veel vertrouwen, dat zijn wat mij betreft de kernwoorden.
Ik wens hem en haar trouwens ook, heel veel succes!

De Amerikaanse highway

In Amerika heb je een systeem van wegen, de Interstate highways, die in de meeste gevallen ook de staten met elkaar verbindt. Al in de jaren vijftig gebouwd.
Rond de steden worden deze snelwegen vervolgens aangevuld met expressways, parkways, freeways, grote snelwegen. Wat wij denken dat een Amerikaanse highway is, is vergeleken met de exressway of de parkway eigenlijk een provinciale of gemeentelijke weg. De lokale highway is namelijk een weg vol met stoplichten maar met wel tenminste twee of drie en soms vier rijstroken. De stoplichten zijn goed op elkaar ingesteld. Dat wil zeggen, als het licht op groen springt, kun je een aantal lichten na elkaar passeren. Pas na een paar minuten springen de lichten weer op rood. Je bent dan een flink stuk opgeschoten.
Voorts zijn er overal op- en afritten, zowel naar links als naar rechts. Afritten naar winkels en winkelcentra, shopping malls, restaurants, drive thru’s, soms eindeloos achter elkaar. McDonald’s, Burger King en allerlei lokale fast food restaurants, Denny’s, Wendy’s, maar ook Charley’s Stakehouse, Red Lobster, de Lobster Pot, het Japanse Kobe, enzovoort. Ziet er altijd wel gezellig uit, overigens, vooral ’s avonds, als alles verlicht is.
Een volgend voordeel van de highway met de vele winkels en restaurants ernaast is, dat al die verschillende zaken door subwegen met elkaar verbonden zijn. Mocht je te laat afslaan, geen nood, ‘binnendoor’ ben je zo weer ter bestemder plaatse.
De expressway en de Interstate highway  is meer vergelijkbaar met onze snelweg: ze gaan door weilanden, door bossen of overal overheen.  En hier en daar een tankstation, met daar weer een wereld van restaurants en natuurlijk, Starbucks er omheen.
Wat het verkeer rustig maakt komt door wat wordt genoemd: lane keeping. Je rijdt in je strook en daar blijf je. Je mag links én rechts inhalen. Hinderlijk links rijden – in Nederland wegirritatie nummer één – bestaat daar dan ook niet, net zo min als – nummer twee – bumperkleven.  Dat is eenvoudigweg niet nodig. Je gaat de auto’s gewoon voorbij aan de kant die jij kiest.
 
Wat ik ook zo kan waarderen is dat de rijrichting overal staat aangegeven. Bijvoorbeeld US highway 192 North. Of, de andere kant op: South. En in de auto staat aangegeven (bij moderne auto’s in de spiegel) of je west of oost, noord of zuid rijdt, of daartussen in, bijvoorbeeld zuidoost. Je weet in grote lijnen waar je heen gaat, bij twijfel ga je de kant op waar je reisdoel ligt. In Nederland staan op de groene hectometerpalen langs de snelweg, Li en Re, wat staat voor links en rechts. Het kan gebeuren dat je naar het noorden rijdt op bijvoorbeeld de A4. Staat er op zo’n hectometer paal ‘Li’. Dan klopt dat niet met je gevoel. Het voelt namelijk als rechts. Je moet nadenken, terwijl noord of zuid, logischer zou zijn. 
Bij het uitdelen van bonnen voor verkeersovertredingen snappen ze maar al te goed: laatst kreeg ik een bon met daarop een paar kilometer te hard rijden op de A4 West!

Mijn vader

Binnenkort wordt ik 60! Kijk, dat is nog eens een leeftijd. Ik kan er ook nog niet helemaal goed bij, het klinkt zo oud en zo wijs. Erg druk maak ik me er overigens niet om.
Wel over iets anders rondom mijn zestigste verjaardag. Want wat is het geval?


Het zorgt ervoor dat ik erg bezig ben met mijn overleden vader. Hij overleed namelijk toen hij 60 was. Zo’n drie maanden na zijn verjaardag. Hij was vanaf z’n 58ste ernstig ziek. Ongeneeslijk. Hij lag eindeloos lang in het ziekenhuis. In Den Haag. Ik studeerde in Leiden en reed twee keer per week naar hem toe om hem te bezoeken.
Op een gegeven moment ging het ineens weer beter. Hij kwam thuis. Hij reed weer auto, ging naar van alles toe. De ziekte leek (toch nog) overwonnen. En dat was precies rond z’n zestigste verjaardag. Hij gaf zelfs een verjaardagsborrel. Ik zie hem nog staan. Hij stond in de woonkamer, met z’n rug naar de haard en hield een korte toespraak. Hij wilde iedereen die zo goed voor hem had gezorgd, bedanken, de afgelopen jaren, de mensen die op bezoek waren geweest, enzovoort. Ineens werd het hem teveel. Moest het wegslikken. De rillingen liepen me over de rug.

Maar we waren blij en opgetogen. Alles ging weer goed. Hij zou met vervroegd pensioen gaan, dingen ondernemen, dingen afronden. En ineens lag hij weer in het ziekenhuis, dit keer in Amsterdam. Dus ging ik ook daarnaar toe. Waar het nu vooral om ging was pijnbestrijding. Het ging bergafwaarts. Hij werd steeds magerder, had veel pijn. Kerst kwam eraan, de jaarwisseling.
Ik zou begin januari op de wintersport gaan. Bij het afscheid op Nieuwjaarsdag, zei hij mij nog: ‘ik weet niet of ik je nog zie’. Ik zei: ‘vast wel, daar ben ik van overtuigd’. Twee dagen later, op 3 januari, is hij overleden. De manier waarop dat is gegaan, is een apart verhaal. Ik weet niet of ik er aan toe ben dat aan mijn blog prijs te geven.
Hoe het ook zij, ik vraag me vaak af, de laatste jaren, toen mijn vader zo oud was als ik nu, wat deed hij toen. Toen hij 53 was, deed hij dit of dat? Of 54, enzovoort. Of een bepaalde herinnering die me ineens te binnen schiet. Ik denk dan, hij moet zo of zo oud geweest zijn. Dat is altijd zo doorgegaan. Vaak heeft het met onze gemeenschappelijke passie te maken: zeilen.
 
Maar binnenkort kan dat niet meer, dan heb ik hem voor de tweede maal overleefd. Het stemt me niet meer verdrietig, daarvoor is het te lang geleden, al 35 jaar. Maar het zet me wel steeds aan het denken….

De jaren ’70: na de revolutie

De jaren ’70 waren voor mij een verwarrende tijd. Ik voelde me tussen tafellaken en servet. Ik had net iets te jong de revolutie van de jaren zestig, de omwenteling van bijna alles, aanschouwd. Langs de zijlijn keek ik toe. Het waren de jongens die twee, drie klassen hoger zaten, die stakingen organiseerden, hun haar lieten groeien, baarden lieten staan (mocht allemaal niet) en opruiende stukken in de schoolkrant plaatsten. Om maar te zwijgen van de studenten. Dat was helemaal een generatie verder: ik was nog net geen zestien toen de bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam plaats vond (mei 1969).
Toen ik zelf als student die leeftijd had, waren de harde kanten er al weer helemaal af. De democratisering van universiteiten had gestalte gekregen. Er werd landelijk nog wel eens gestaakt (bijvoorbeeld tegen het optrekken van het collegegeld naar duizend gulden – 1972), maar van een revolutie was al lang geen sprake meer.
 
Wat overbleef was onzekerheid. We waren – zo voelde ik dat – in een gat gevallen. Veel waar tegen aangeschopt was, was met succes bestreden en verdwenen of vernietigd. Veel was gerealiseerd. Lang haar, baarden en andere uitingen van verzet onder de jeugd, waren gemeengoed geworden. Ook in het leger was dat geaccepteerd. Zo werd ook daar lang haar geaccepteerd en werd zelfs de groetplicht afgeschaft.
Maar er was niet altijd iets voor in de plaats gekomen. Als student, zeker in het begin, voelde ik dat gemis. Veel was onzeker: wat waren de regels, waar kon je op bouwen en waarop niet? Religie was uit, links was in, ja beter nog was het communist te zijn. Als je dat was, hoorde je er helemaal bij.
Men vond wel dat ze er in de Sovjet Unie een potje van maakten en ja in de DDR ook, maar de Chinezen, dat was zoals het moest zijn. Ja, zei ik maar, om er vanaf te zijn. Gevoelsmatig klopte het niet.
 
We hadden de seksuele revolutie gehad, min of meer, maar we wisten niet goed wat er nu moest gebeuren. Angst was er voor zwangerschappen. De pil was nog geen gemeengoed. Er was weinig over te vinden of te lezen, want het was allemaal nieuw. En als er al iets viel te lezen, dan werd het omfloerst beschreven, geen klare taal.
Ondernemen was uit, winst maken vies, we werden geacht te demonstreren, tegen van alles en nog wat. De oorlog in Vietnam bijvoorbeeld. President Nixon moest aftreden, ook iets dat nog nooit gebeurd was. Carrière maken was iets dat je niet besprak: het woord ‘carrière’ was foute boel.
Later was ik wel eens jaloers op latere generaties studenten, die zoveel meer zekerheden hadden. De verwarring was voorbij, er was een nieuwe orde ontstaan, daar kom men zich aan vastklampen. Hippies waren op hun retour, anti autoritair gedrag was niet meer nodig, sterker, men wilde niet meer: een serie op tv volgen, dat kreeg prioriteit! 
Ondernemen bleek toch wel nuttig, winst maken eveneens en er deel van uitmaken  – carrière maken dus –  was niet langer fout. Het communisme was een mislukt project en socialisme – inmiddels omgevormd tot ‘sociaal democratie’ – had zo goed als alle doelstellingen bereikt. 
Het is dus allemaal op zijn plaats gevallen.

De Librije Experience: verwonderpunten

Ruim een jaar geleden was ik te gast bij de Librije in Zwolle. Een beroemd restaurant en een van de twee restaurants in Nederland dat drie sterren heeft.
Mijn bezoek bestond uit een aantal verwonderpunten: om te beginnen kwam ik rond een uur of zes aan, helemaal uit Den Haag, bijtijds – om vier uur – vertrokken. We zouden om zeven uur met mijn gezelschap aan tafel gaan en je weet niet wat je allemaal onderweg tegenkomt.
Voor de deur aangekomen, bleek er geen parkeergelegenheid te zijn. Verwonderpunt één! Een restaurant van een dergelijke standing zou toch de mensen die met de auto komen, een parkeerplaats moeten bieden. Ik belde ze op en vroeg ze waar ik de auto kon parkeren. Dat kon zo’n vijfhonderd meter verderop, in een parkeergarage naast Librije’s Hotel. Goed, daar zou ik heen rijden. Daarna hadden ze toch wel aan de bar een plaatsje voor me, waar ik even kon wachten op mijn gezelschap, totdat we compleet waren?
Nee dat kon niet, men ging pas om zeven uur open. Dan was ik uiteraard van harte welkom. Tweede verwonderpunt: in het verlengde van het eerste verwonderpunt, kun je verwachten dat mensen van heinde en verre komen, te vroeg zijn en binnen even willen wachten, met een drankje. Ik zei hen dat en ik moet zeggen, daar hadden ze wel een oplossing voor: ze stelden voor dat ik even zou wachten in de tuin van Librije’s hotel.
In de tuin? Het was december en het stormde. Toch maar even gaan kijken. En toen gebeurde het: ik werd door een man in een rokkostuum ontvangen. Hij stelde zich voor als Hans en kondigde aan mijn butler voor de avond te zijn! Ik vertelde hem dat ik alleen maar even langskwam om te wachten en dat ik na één drankje naar het restaurant wilde. Geen enkel probleem, zei hij. U kunt comfortabel in de tuin gaan zitten, die hij mij inmiddels liet zien. De tuin was geheel overdekt en er stonden grote kachels het geheel behaaglijk warm te stoken. Hij voegde er aan toe dat hij mij persoonlijk met de auto bij het restaurant zou afzetten, ik hoefde maar een kik te geven. In de tussentijd kreeg ik een glas rode wijn, van uitstekende kwaliteit en de code voor het draadloos internet. Ik was ondersteboven van deze service. Verwonderpunt drie!
 
Toen het zeven uur was, reed hij een gloednieuwe Mercedes voor, waarin ik achterin plaats nam en waar hij mij als beloofd mee naar het restaurant reed. De wijn hoefde ik niet te betalen. Ik heb het gecheckt: het glas werd ook niet bij de rekening van het restaurant opgeteld.
Een vierde en vijfde verwonderpunt was het feit dat we met z’n zessen aan een veel te klein tafeltje werden gezet. We konden ons nauwelijks bewegen. Desgevraagd werden we wel echter snel verkast naar een ruimte voor ons gezelschap alleen. En vanaf dat moment verliep alles als een wonder: het ene na het andere overheerlijke, sublieme gerecht werd op de meest prachtig vormgegeven schalen, schotels en borden geserveerd. Het was een belévenis. Dus afgezien van de verwonderpunten die op een bijzondere manier werden opgelost, deed het geheel zijn eer aan. 
 
En de prijs? Ook dat was een verwonderpunt!

Elvis, the King of Rock

Ik ben een enorme fan van Elvis Presley. Ik ben dat pas op wat latere leeftijd geworden. Dat dit zo laat kon ontstaan komt simpelweg omdat er in mijn jeugd weinig tot geen Elvis op de radio werd gedraaid. Na 1968 werd het enige dat van Elvis te horen was, gedraaid op Radio Veronica.
In de tijd dat de The Beatles de wereld met beatlemaniabestormden (1963 – 1966), maakte Elvis stompzinnige films, de een nog slechter dan de andere. In 1968 stopte hij daarmee, gedesillusioneerd en kwam terug met de opmerkelijke televisie comeback special. Een buitengewone en bijzondere performance. Een must see. Daarna kwamen er twee hits, In The Ghetto en Suspicious Minds en die werden af en toe op Radio Veronica gedraaid. Na de comeback special trad hij tot zijn dood in 1977 regelmatig op. Daar zijn prachtige dvd’s van. Sommige zijn een weerslag van zijn adembenemende performances. Zie de link naar Suspicious Minds op You Tube: 

http://www.youtube.com/watch?v=SBmAPYkPeYU

Ze zijn om allerlei redenen adembenemend. Te beginnen met Elvis z’n prachtige stem, zuiver, hard en zacht tegelijk en diep. Tijdens een uitzending van de Top 2000 á go go met Mathijs van Nieuwkerk in het een of andere café, werden een aantal uitvoeringen van On Blueberry Hill van onder andere Fats Domino gedraaid. Ook de uitvoering van Elvis kwam langs. Een ‘wouw’ ging door de kroeg!

Daarnaast steelt hij de show. Wervelend. Prachtige bewegingen. Voor vrouwen lijkt mij dat buitengewoon om te zien, zeer sensueel. Voor mannen geldt, als ik voor mezelf spreek, dat het opzwepend is.
Met veel aandacht voor de fans. Dat is nu niet meer voor te stellen. Als je de opname van zijn concerten uit 1970 in Hawaii ziet bijvoorbeeld, dan neemt hij uitgebreid de tijd om van de fans bloemen, zakdoeken en zoenen in ontvangst te nemen. Onvoorstelbaar. Hij zou nu van het podium gesleurd worden!

Een relatief onbekend terrein waar Elvis actief op is geweest, is gospel. Ik heb ergens gelezen dat Elvis na afloop van zijn optredens, zich met zijn band en achtergrondkoor terugtrok en tot diep in de nacht gospels zong. Ook daar zijn cd’s van. Daar moest ik meer van weten. Via iTunes heb ik uiteindelijk wat van die muziek en opnames weten te bemachtigen. In een woord fantastisch! Wat een muziek, rock en gospel vermengd, echt prachtig.

Elvis is helaas veel te vroeg overleden. Hij overleed aan overmatig medicijngebruik. Uppers en downers. Hij werd slechts 42 jaar! Gelukkig leeft zijn muziek voort.

Een linkje van iemand die zo vriendelijk was het in het commentaar te zetten.
http://www.youtube.com/watch?v=yNhO9Sw_OjQ

Londen is een feest!

De eerste keer dat ik in Londen was, was in 1974. We lagen in de zomer met onze zeilboot in Zuid-Oost Engeland en namen vanwege het slechte weer de trein voor een dagje Londen. Mijn vader en ik.
De hele dag heb ik in Londen rondgelopen, helemaal naar de Tower Bridge en terug (dat er een metro was, had niemand mij verteld en ook kwam ik stom genoeg niet op het idee!). Niettemin ben ik blij bovengronds te zijn gebleven zodat ik alles van deze overweldigende stad als het ware kon ‘inademen’.
 
De tweede keer was in 1981 toen ik bij Shell solliciteerde en daarvoor gesommeerd werd naar het hoofdkantoor (Shell Centre) in Londen te komen.
 
Daarna, na bij Shell aangenomen te zijn, zijn er vele, vele keren zowel zakelijk als privé geweest. Als het zakelijk was, was het soms maar voor een dag. Waar ik m’n afspraak ook had en hoe druk het programma ook was, ik liep iedere keer toch ook even een rondje door de Streets Of London, om de wereldse en Londense sfeer met z’n speciale taxi’s en dubbledeckers te proeven.
 
De laatste keer was ik er met dochter Renée in december 2006. Dat was met haar de tweede keer. Zij had net in mei haar eindexamen gehaald en alsof dat niet genoeg was, deed ze tijdens de herfst in drie maanden in Utrecht ook nog eindexamen scheikunde en natuurkunde. Dat was nodig om haar studie te kunnen gaan doen. Als beloning gingen we met z’n tweeën een weekend naar Londen met als speciaal doel de Queen musical, We Will Rock You te gaan zien.
 
Zoals ik al zei, zakelijk en privében ik vele malen geweest. Zakelijk voor Shell en toenmalige ‘dochter’ Billiton. Privé onder andere met de kinderen. Ik nam ze elk apart mee toen ze twaalf waren en voordat ze naar de middelbare school gingen.
We bezochten de gebruikelijke bezienswaardigheden, zoals St. Pauls Cathedral, Piccadily Circus, Buckingham Palace, Covent Garden, The Big Ben, enzovoort. Rijden met de Underground, the tube, naar de beroemde warenhuizen, als Harrods en Fortnum & Mason. Dit laatste was vooral leuk voor mijn dochters want zij wilden vooral shoppen. Met mijn zoon Bart zijn we speciaal naar een aantal voetbal stadions gegaan: Arsenal en Wembley Stadium. Een belevenis!
Ook  zaten er altijd een of twee musicals in het pakket. We bezochten de prachtigste theaters. Ze deden me  denken aan de Koninklijke Schouwburg in Den Haag maar dan gezellig tussen de Engelsen. Zo zijn we naar The Phantom Of The Opera (Her Majesty’s Theatre) gegaan,  Starlight Express (Apollo Victoria), als gezegd, We Will Rock You (Dominium), Mama Mia (Prince of Wales Theatre) en nog een vele andere. Iedere keer was het een feest.
Dat is de conclusie: Londen is een feest!