Vorig jaar reed ik met de auto naar Zuid-Spanje. Het einddoel was Sevilla, de hoofdstad van de regio Andalusië. Door omstandigheden vertrok ik een paar dagen later van huis dan gepland, wat betekende dat ik de tocht in drie dagen moest doen.
Tweeëntwintighonderd kilometer!
De eerste dag, een zaterdag, reed ik zevenhonderd kilometer. Ik maakte een stop voor de nacht in Tours, een flink eind voorbij Parijs. De tweede dag, zondag – dus weinig verkeer – reed ik ruim duizend kilometer, helemaal door naar Salamanca. Daarna restte nog vierhonderdvijftig voor de laatste dag. In de loop van de middag kwam ik in het centrum van Sevilla aan, alwaar ik werd opgewacht door mijn (inmiddels) echtgenote. Ik had er tweeëntwintighonderd kilometer op zitten!
Vrachtwagens
Het klinkt veel en dat is het ook. Tweeëntwintighonderd kilometer. Gelukkig kon ik grotendeels op zaterdag en zondag rijden, wat betekende dat er geen vrachtverkeer was. Alle vrachtwagens zag ik op de parkeerplaatsen langs de snelweg stilstaan, keurig netjes naast elkaar geparkeerd. Werkelijk talloze. Bovendien was er ten zuiden van Parijs weinig verkeer. Ik reed meestal helemaal alleen op de snelweg, cruise control aan, rustig ‘achteroverleunend’, samen met mijn eigen gedachten, afgewisseld met muziek van Spotify. Het was buitengewoon relaxte tocht.
De moeite waard
Vervolgens bezochten we samen diverse steden zoals Sevilla, Málaga, Ronda, Grenáda. Allemaal de moeite waard. Een aparte blog zou ik eraan kunnen wijden!
Totdat ik mijn echtgenote weer afzette op Málaga Aeropuerto en ik de thuisreis naar het noorden per auto aanving. Nu had ik veel meer tijd. Zes dagen om naar Normandië te komen, alwaar ik haar weer zou ontmoeten, samen met onze buren. Zij zouden met z’n drieën vanuit Nederland naar de Chambre d’hote rijden, een plek die door gemeenschappelijke kennissen aldaar wordt uitgebaat.
Vergezichten
Ik had zo’n achttienhonderd kilometer te gaan, te verdelen over zes dagen, dus gemiddeld drie honderd kilometer op een dag. Prima afstanden. Ik reed achter elkaar de eerste tweehonderd om vervolgens een aantal malen tijdens de laatste honderd te stoppen. Voor de lunch – dat werd meestal een bos of vlak landschap, off road – om een stuk, eerder gekocht stokbrood te eten en te genieten van de stilte en de vergezichten of van het bos, al naar gelang waar ik was gestopt. Daarna een stad of dorp waar iets bijzonders te zien was, een kasteel, een Romeinse ruïne, een bijzondere kerk.
Het was een prachtreis!