Tag archieven: SROC

Dienstplicht

Op 10 juli was het precies veertig jaar geleden dat ik in dienst ging. 10 juli 1973 dus. Wat is dat lang geleden.
Ik werd ’s ochtends afgezet door mijn ouders in Amersfoort, bij de Prins Willem III kazerne. Ik was pas twintig jaar oud. 
 
Daar ging ik. Ik voegde me in een stroom van andere, onzekere rekruten. Zo werden we genoemd. Wat ik me herinner is dat ik over het kazerneterrein liep samen met iemand anders, die zich voorstelde als Jan Soldaat. Ik had het aanvankelijk niet eens door. Ik had zoiets van, dat is ook toevallig. Ik ben het nooit meer vergeten, hoe dom kun je zijn, of anders gezegd, hoe opgeslokt door alles was er gebeurt en gaat gebeuren, kun je zijn? Enfin, ik heb hem niet meer terug gezien.
Ik werd ingedeeld bij de School Reserve Officieren Cavalerie, de SROC, een traditioneel bolwerk van aankomende reserve officieren, waar we vanaf het begin enorm trots op waren. Er ging van die school werkelijk iets uit, zo van hier zetelt de elite, hier willen we bij horen. Ik heb er een fantastische tijd gehad, ruim vijf maanden lang. 
 
We werden opgeleid tot pelotonscommandant, we ondergingen van tijd tot tijd hardship, we maakten een bliksemcarrière, namelijk van gewoon huzaar tot officier. Sommigen redden het niet en vielen af, kortom, voor iemand die pas twintig is, een buitengewoon enerverende en uitdagende tijd. 
 
De zogeheten parate tijd die daarna volgde, was veel minder leuk dan deze opleiding. Ik heb daar al eens eerder over geblogd (tanks 1, 2 en 3).

Tanks (deel 3 van 3), allemaal op een rij

Wat ik al blogde, ik had een peloton met vijf tanks. Dat waren Leopard 1 tanks. Met nog twee andere pelotons vormden we een eskadron. Een eskadron had een eskadronscommandant en een plaatsvervanger, hij werd de second genoemd. Ook zij beschikten beiden over een tank. Al die tanks tezamen, zeventien stuks, afgezien van de groene bonnen, stonden opgesteld in een garage, een soort hangar, allemaal op een rij. Het leek op een brandweerkazerne, alle tanks stonden achter hun eigen deur. De bedoeling was dat ze aan het einde van de dag netjes uitgelijnd op een rij in die hangar  stonden.

Je begrijpt het al, op een zekere vrijdag, vlak voordat het weekend begon, stonden twee van mijn tanks twintig centimeter ‘uit lijn’. De second wees mij erop en sprak de verwachting uit dat ik dat nog even zou regelen. Ik besloot dat het niet nodig was en ging ook van mijn weekend genieten.
De volgende dag, zaterdag, was er een officieel diner in de officiersmess, ter ere van het Regiment Huzaren Van Sytzama.  Zo’n diner was altijd in smoking. De beroepsofficieren droegen ceremonieel tenue, de Attila, met sabel. Tijdens het diner werd ik door de second aangesproken op het feit dat ik de tanks niet had uitgelijnd en dus zijn ‘bevel’ niet had opgevolgd. Hij gaf mij te verstaan dat alsnog te doen. Dat betekende dat ik in mijn smoking naar de manschappenkantine moest gaan, een van de tankbestuurders moest zien te vinden, eentje die op dat uur nog niet dronken was en met hem de twee tanks in lijn moest gaan zetten.
Enfin, ik erheen in mijn smoking, allemaal grappen incasserend en trotserend, zo van ‘hé ober! vijf bier!’ en vond een bestuurder bereid de klus te klaren. De motoren van de twee tanks moesten eerst een kwartier warm draaien, dat was niet alleen voorschrift, maar ook nodig om ze in beweging te krijgen. Daarna was de klus snel gedaan. Ik ging weer gezellig naar het diner terug.
Maar daar was het ‘incident’ echter niet mee afgedaan. Men, de ‘meerderen’ in het bataljon, vond dat ik een bevel had genegeerd. Ik moest naar het oordeel van de second, wiens naam ik hier niet zal noemen, bestraft worden. Ik moest op ‘rapport geslingerd’, zoals dat heette. Mij wachtte arrest, licht of zwaar.  Er ontstond een warrige discussie, er waren officieren die vonden dat ik bij wijze van spreken aan de hoogste boom moest worden opgeknoopt, als voorbeeld voor anderen en er waren officieren, die wat er gebeurd was, te onbelangrijk vonden. Ikzelf sprak me niet uit, noch werd ik overigens gehoord.
Door tussenkomst van de bataljonscommandant, de baas van de eskadronscommandant, werd een oplossing bedacht: ik kreeg een brief, waarin stond dat ik nooit meer een bevel mocht negeren. Hij vond, met mij, de sop de kool niet waard. Maar het kon ook weer niet geheel onopgemerkt voorbij gaan.

Ik moet bekennen, dat ook de brief net als het incident, niet zo heel veel indruk maakte. Bevelen volg je op als ze er toe doen. Daar is geen brief voor nodig! Als het ‘nergens over gaat’ zou je heden ten dage zeggen: lekker belangrijk!

Tanks (deel 1 van 3), de Sovjets


In 1973 / 1974 zat ik in dienst. Na een half jaar officiersopleiding bij de School Reserve Officieren Cavalerie (SROC) te Amersfoort te hebben gevolgd, werd ik in Duitsland gelegerd als pelotonscommandant. Ik ‘lag’ in Duitsland voor volk en vaderland.

De bedoeling was dat we Russen zouden tegenhouden, mochten die in het kader van de Koude Oorlog besluiten tegen het Westen op te trekken. De dienstplichtigen deden daar zeer laconiek over, in tegenstelling tot de beroeps. Ook ik geloofde daar niets van. Zo dom zouden ze toch niet zijn? 

Ze zouden het slimmer aanpakken, als ze al tegen ‘ons’ zouden optrekken. Slimmer, dan op een Tweede Wereldoorlog-achtige wijze proberen een land of een groep landen te veroveren. Landen die op hun beurt militair gezien redelijk goed georganiseerd waren. Denk aan de NAVO. We waren geen Afghanistan! (zou je nu zeggen). Overigens werd Afghanistan jaren later in 1979 door de Sovjet Unie toch echt binnengevallen, om wat de USSR betreft, orde op zaken te stellen. We kennen de afloop…..

Kortom, ik kon het allemaal niet erg serieus nemen. Net zo min als Paul van Vliet die in die tijd in zijn beroemde majoor Kees conferences zei dat “de Russen waren verzocht geworden niet in het weekend aan te vallen, gerekend vanaf vrijdag des namiddags zeventien honderd nul nul uur tot maandagmorgen zeshonderd nul nul uur, daar niet op enige tegenstand van betekenis gerekend hoefde te worden, geworden!”